|
Mark en Mark, na gedane zaken |
Op 6 juli j.l., even over half drie in de middag was het een feit: ik heb La Marmotte volbracht. La Marmotte is een begrip, althans onder amateurwielrenners. Het is een wedstrijd voor iedereen in de Franse Alpen. Het parcours is als een koninginnenetappe in de Tour de France: achtereenvolgens moeten de Col du Glandon, Col du Telegraph, en de Col du Galibier bedwongen worden, en de streep ligt bovenop Alpe d'Huez. 174 km, 5000 hoogtemeters. Geen sinecure. 7000 mensen doen er tegenwoordig mee. Menig winnaar uit het verleden heeft daarna verdienstelijk meegedraaid in het profpeloton; ik noem een Laurens ten Dam. Het lijkt erop dat La Marmotte vooral voor Nederlanders een mythisch karakter heeft. Het zal ermee te maken hebben dat de bergen voor ons plattelanders toch iets bijzonders blijven. We hebben ze zelf niet en een fietslegende kan je pas worden als je op de zwaarste parcoursen kunt uitblinken. Denk aan Merckx, Indurain, maar ook Peter Winnen, en Rooks en Theunisse. De bergen spreken tot de verbeelding, en één berg in het bijzonder: Alpe d'Huez. De Nederlandse berg - 8 keer won er een Nederlander een touretappe - en laat daar nou de finish liggen van La Marmotte. Bovendien, voor wie in de criteriums en waaierklassiekers niet kan schitteren is La Marmotte een alternatieve weg naar glorie. Dat was zeker zo bij mijn studentenwielervereniging. La Marmotte, dichter bij het Tour de France-gevoel kom je niet. In mijn actieve periode als wielrenner, toen ik 19, 20 jaar was, heb ik hem nooit gereden. Daarna ging ik hardlopen, en marathonschaatsen, en droomde ik van een Elfstedentocht (die ik overigens ook nooit reed). Maar vorig jaar verhuisden Merijn en ik naar Grenoble, de "hoofdstad van de Alpen." Ons nieuwe huis stond plotseling op slechts 50 km van de start van La Marmotte. Toen we kort na onze verhuizing Mark, een goede vriend uit Nederland, stonden aan te moedigen die meedeed aan La Marmotte 2012, en de fietsers voorbij zagen trekken in de laatste steile kilometers voor Alpe d'Huez werd het besluit genomen: volgend jaar doe ik ook mee.
En zo, op zaterdagmorgen 6 juli jl., toen de ochtendzon het dal nog niet had bereikt, snelde ik temidden van een gigantisch, incoherent peloton naar de voet van de eerste beklimming, de Col du Glandon. Na 11 km, in Allemont, zag ik honderden fietsers voor me al tegen de stuwdam opklimmen; toen ik zelf over de dam reed zag ik achter me honderden die nog moesten beginnen. De hele klim haalde ik mensen in, maar het beeld veranderde niet. Rustig aan, was mijn mantra tegen de verleiding elke top als finish te zien. Het kostte moeite, maar ik deed m'n best mijn twee bidonnen voor de top van de Glandon leeg te drinken. Bovenop vulde ik snel bij met water en goot er poeder bij om er sportdrank van te maken. Daarna gelijk door de steile afdaling in. De afdaling van de Glandon is erg gevaarlijk: heel steil in het begin, vrij smal, en scherpe bochten volgen elkaar snel op tot helemaal beneden. In het verleden heeft het tot noodlottige ongelukken geleid en daarom is sinds een aantal jaar de afdaling geneutraliseerd (dat wil zeggen dat de tijd wordt stop gezet op de top en onderaan weer gaat lopen). Desondanks was het een regelrecht slagveld waar we doorheen daalden. In elke bocht stond wel iemand met een lekke band en zeker drie keer zag ik een renner roerloos op het asfalt liggen waarover ambulancepersoneel zich ontfermde. Vlak voor mij klapte een voorband op een steil stuk; gelukkig kon de fietser veilig stoppen. Ik werd er een beetje bang van. Geneutraliseerd of niet, de afdaling van de Col du Glandon bleek een filter voor roekelozen, ondeugdelijk materiaal en remtechniek, want daarna heb ik niets geks meer gezien. Een beetje verkleumd en met stijve schouders en nek bereikte ik de warmte van het dal. Vanaf daar was het 25 km naar de voet van de Col du Télégraphe in Saint-Michel-de-Maurienne, geleidelijk bergop. Ik had me voorgenomen hier geen trap teveel te doen, omdat er geen winst mee te behalen valt. In je eentje win je het nooit van een groep. Het patroon is voorspelbaar: groepen rijden harder dan individuen, dus eenlingen en kleine groepjes versmelten tot steeds grotere, hongerige rupsen, waarin het lekker toeven is. Als een snellere, grote groep een langzamere inhaalt, wordt de langzamere vanaf de staart tot de kop opgegeten totdat deze er aan de achterkant weer uitkomt en de groep zich weer splitst. Wie geluk heeft vindt direct een goede groep gretige hardrijders, wie pech heeft sleurt kilometers tegen de wind in met koekenbakkers achter zich aan voor hij uiteindelijk wordt opgeslokt. Zelf mocht ik niet klagen. Twee sterke Denen in mijn begingroepje wilden graag tempo maken, maar het was duidelijk dat ze anderen zo min mogelijk wilden laten profiteren. Ze reden even hard op kop en gingen toen zitten gebaren dat er gerouleerd moest worden. Ik en de enige andere die mee was gesprongen deden dat braaf totdat we een grotere groep bereikten om de resterende vlakke kilometers in te verbrengen. In Saint-Michel sloeg de weg scherp rechtsaf en begon direct flink te stijgen. Gelijk was er van een groep geen enkele sprake meer. De potige Denen bleken geen klimmers. Ik zocht mijn eigen tempo en hervatte de inhaalrace die ik op de Glandon begonnen was.
|
In de afdaling van de Galibier |
De Col du Télégraphe is een lekkere klim. Met 11 km is de afstand te overzien en het stijgingspercentage is mild. Niet lang nadat ik begonnen was kwam een ranke renner mij voorbijgereden. Hij zag er erg jong uit, had dunne benen, maar uit zijn houding en soepele tred sprak toch ervaring. Zijn snelheid lag net ietsje hoger dan de mijne en elke haarspeldbocht zag ik hem wat verder voor me. Nog voor de top was ik hem uit het zicht verloren. Later vond ik op het internet dat hij Janno de Bruijn was, een jonge renner van WV Breda, en als 52e was geëindigd. Een getalenteerd klimmer; houdt hem in de gaten. Ik merkte dat Janno's trapfrequentie iets hoger was dan de mijne en realiseerde mij weer dat het belangrijker was krachten te sparen dan versnellingen. Ik schakelde een tandje lichter. De drankpost op de col sloeg ik over, een paar kilometer verderop, in Valloire, zou immers de volgende al zijn. In de kort afdaling naar Valloire at ik van mij 'pâte de coign,' de staaf kweeperenpasta die ik op de dagelijkse markt aan het einde van onze straat had aangetroffen en mij uitgelezen sportvoeding had geleken. En gelukkig, ook na bijna vier uur fietsen smaakte het spul uitstekend. Toen ik een paar minuten later door Valloire rolde werd ik ongerust: geen drankpost? Mijn bidons waren zo goed als leeg en zonder vocht waren de 18 kilometer naar de top van de Galibier een heikel vooruitzicht. De zon was inmiddels flink hoog geklommen en straalde vol op de zwoegende ruggen van de wielrenners. Na Valloire liep de weg direct flink omhoog. Na ongeveer een kilometer zag ik een groot geel bord.
Ravitaillement à 1 km stond erop. Inderdaad was daar een grote drankpost met partjes fruit en kranen om bidons te vullen. De eerste bidon vulde ik met water en dronk direct met grote teugen. Daarna goot ik vlug vers sportdrankpoeder in beide bidons en liet ze vollopen met heerlijke koele water. Nu kon mij weinig meer gebeuren.
De eerste kilometers tot de scherpe bocht bij Plan Lachat waren warm maar gingen vlot voorbij. Plan Lachat markeert het einde van het hoofddal. Vandaar klimt de weg tegen een flank op om via een zijdal de Col du Galibier te bereiken. Die laatste 8 kilometer tussen Plan en Col zijn steiler en de hoogte doet zich gelden. Ik merk direct dat m'n ademhaling sneller wordt en het tempo lager; ik moet een nieuwe balans vinden, doorrijden maar niet forceren, nu nog niet. Toch is elke col een soort tussenfinish waarna herstel wacht en dus laat ik me de laatste kilometers vaak verleiden tot een iets hoger tempo. Na de eerste steile kilometers vanaf Plan Lachat wordt de weg wat toegeeflijker en kan ik de top zien. Ik haal nog steeds deelnemers in en rijd van rijder naar rijder. Bovenkomen op de Galibier voelt als finishen. Tussen mij en mijn lief zijn geen obstakels meer. Er is slechts 40 km afdaling naar Le Bourg d'Oisans en daarna als toetje nog de klim naar Alpe d'Huez. Dat is geen licht toetje, maar ik zal er de tijd voor hebben, mocht dat nodig zijn.
|
Petra |
De drankpost op de Galibier sla ik over, maar daar krijg ik al snel spijt van. Petra (vrouw van vriend Mark) staat weliswaar met een verse bidon op mij te wachten aan de voet van de Alpe, maar die lange afdaling daarnaartoe gaat al snel een uur duren en is bij uitstek geschikt de vochtbalans te herstellen. Terwijl ik de bochten van de afdaling naar de Col du Lautaret goed probeer aan te snijden vervloek ik mezelf en ook het hobbelige asfalt dat een aanslag op mijn nekwervels pleegt. Ik ben alleen en de wind waait hard. Op de Col du Lautaret zitten mensen langs de kant en wijzen politiemensen de wielrenners de goed richting op: rechtsaf, de brede route nationale op richting Grenoble. Het lijkt wel koers.
De wind blaast in het gezicht en ondanks de dalende weg zakt m'n tempo snel. Dit is ontmoedigend, zo wordt het nog hard werken waar ik op rust had gerekend. Een kleinere man komt me voorbij en ik kruip in zijn wiel. Op onverklaarbare wijze daalt hij zonder te trappen sneller dan ik terwijl ik zijn zog zit. Ik snap er niets van. We halen nog een tweetal in en van achteren sluiten meer renners aan. Terwijl we geleidelijk dalen en de tunnels elkaar snel opvolgen wordt de groep groter. Een kaar raak ik met mijn linkervoet het voorwiel van een kleine man omdat ik iets uitwijk naar links. Ik schrik, maar gelukkig blijft de man overeind. Met een mannetje of 20 à 30 komen we terug in Le Bourg d'Oisans, aan de voet van Alpe d'Huez. De renners die voor me rijden slaan plotseling af, naar de drankpost, en een groep is van het ene op het andere moment geen sprake meer. Ik rijd door want een stukje verder zal Petra staan met een verse bidon voor mij. Een bocht naar links en ik kijk tegen de asfaltmuur aan die naar de Alpe leidt. Ik zie Petra nergens en voel direct mijn droge mond. Maar dan hoor ik haar mijn naam roepen en als ik omkijk zie ik Petra met mijn bidon en een gelletje achter me aan rennen. Dankbaar neem ik de bevoorrading aan en begin aan de finale.
|
Merijn, met haar nieuwe shirt |
Het venijn van Alpe d'Huez zit 'm in de kop; de eerste twee kilometer naar het gehucht La Garde zijn het steilst, meer dan 10%. Als je die overleeft moet de rest ook lukken. Ik probeer een goed tempo te vinden, nog niet te veel te geven en niet te trots te zijn voor de lichtste versnelling. Wat is het warm! Na La Garde volgt een lang stuk tegen een steile bergwand waarop het kerkje in de fameuze 'Bocht 7' - de
Dutch Corner - als een vuurtoren over de vallei waakt. Veel energie heb ik niet meer over maar het gaat nog; de ergste pijn zit in mijn brandende voetzolen. Af en toe kan ik een tandje zwaarder schakelen, maar steeds als het weer iets steiler wordt, moet ik toch weer een versnelling terug. Bij het kerkje staat Merijn me op te wachten. Ik herken haar laat, want ze heeft een nieuw shirtje aan. Omdat ik te moe ben om direct tot die conclusie te komen blijft de verwarring nog enige tijd bij me. "Gaat ie goed? Nog een half uurtje!" roept ze en rijkt me een verse bidon met water aan. Ze heeft een uitstekende plek gekozen, ideaal voor een laatste shot motivatie.
Arrivée à 6 km, staat er even later langs de kant. Een half uurtje, zou moeten kunnen. Ik spuit wat water door mijn helm en door het verkoelende effect lijk ik opeens even wat harder te kunnen rijden. Ik zou dat vaker moeten doen, maar verzuim. Van de vorige keer dat ik hier omhoog reed herinner ik me dat na het dorpje Huez een vlakker stukje komt, maar deze keer blijkt dat een fata morgana; de verlichting blijft uit.
Al sinds ik aan de klim begon zie ik renners naar beneden komen, de snelle mannen die de tocht al hebben volbracht. Steeds als ik er één zie kijk ik of het m'n vriend Mark is, man van Petra, en een half uur eerder gestart met serieuze ambities. Ik heb hem nog steeds niet gezien als ik tussen de gebouwen van het skidorp kom waar de weg afvlakt en nog slechts anderhalve kilometer tot de aankomst rest. Dan ben ik of goed bezig, of hij wacht me op na de streep. Het geeft me moraal om flink door te trappen tot de laatste meter. Zo soepel mogelijk zwier ik over de rotonde en langs de drankhekken onder de aankomstboog door. Plotseling is het voorbij, gedaan, volbracht.
|
Finish! |
Even verderop staat Mark me inderdaad op te wachten. Fijn hem te zien, fijn niet alleen te zijn na 7 eenzame uren in het zadel, ondanks de massa fietsers om me heen. Volgens de tijd op mijn horloge moet ik er ongeveer 7 uur over hebben gedaan. Mark is er al een tijdje. Hij loopt met me mee om de chip van de tijdwaarneming in te leveren en de oorkonde met eindtijd op te halen. De officiële tijd is 6:34 (zonder afdaling van de Glandon dus), wat later goed blijkt voor de 108e plaats in de einduitslag. Dat is veel meer dan ik had gehoopt. Mark is met 6:19 een kwartiertje sneller (51e plaats). Voor hem is het zijn beste tijd van al zijn deelnames. Ik voel me leeg, maar heerlijk. Samen dalen we terug de Alpe af naar Bourg. We moeten goed uitkijken voor zich omhoog worstelende deelnemers die soms op de verkeerde weghelft rijden om dat daar wel een beetje schaduw is. Uitgeputte mannen zitten in beekjes die van de berg af komen. Het lijkt een slagveld. Beneden in het dorp vinden we onze vrouwen op het terras van een hotel. Wij zijn dan niet de nieuwe Rooks en Theunisse, maar de hoofdprijs is toch voor ons.
Ook Merijn en Petra zullen blij zijn dat het voorbij is, dat ze even verlost zijn van onze mentale afwezigheid, kinderlijke spiegelingen aan Froome en Contador, getwijfel over voeding, walmende sportkleding en een besmeurd bad omdat daar de fiets zonodig schoongemaakt moest worden na weer een trainingsrit in de regen. Voorlopig tenminste.